In een ver verleden, in een ander leven, zo voelt het, was ik een jongetje dat besloot dat hij rechten moest studeren. Hij had nog nooit zich in recht verdiept, er nog nooit een boek over gelezen en zelfs nog nooit een jurist gesproken. Hij had een beeld van recht dat hij later afdeed als niet realistisch. Dat was toen de rechtenstudie met een valse start en een kwakkelend vervolg nog net op tijd afgerond werd dankzij de minst juridische elementen erin: filosofie en sociologie.
Het beeld dat in mijn hoofd zat en dat ik me nog goed kan herinneren en tegenwoordig als idealistisch zou beschrijven, werd nooit door enig ander jurist onder woorden gebracht. Op zijn best is dat het beeld van leken en vooral van die leken die zich door rechtvaardigheidsgevoelens laten vervullen. En zo zat mijn definitie van recht in een definitie van rechtsopvattingen op het achterste bankje van de langzaamste leerling in de klas. Tot het laatste marathoninterview.
De jurist Eugene Sutorius komt aan het woord. Gearriveerd advocaat, rechter en in alle opzichten verstandig sprekend over recht. En daar herken ik opeens de taal van die middelbare scholier die zich met dienstweigeren en kraken bezighield. Die dacht dat recht over normen ging en over rechtvaardigheid. Tot mijn stomme verbazing gaat het een uur lang over de zaken die mij toen inspireerden en op een toon die bij mijn toenmalige beleving aansluit en tegelijkertijd met een woordkeus en een evenwichtigheid die de professionele jurist in mij als correct en juist gekwalificeerd voorkomt.
Heb ik dan toch de juiste studie gedaan? Voer voor een stevige heroverweging.
No comments:
Post a Comment